|
27-03-2014 In de raadsvergadering van 25 maart jl. heeft A. den Ouden het volgende
gezegd bij zijn afscheid. Mijnheer de voorzitter, leden van de raad, leden van het college van B en W, griffier, en verder alle aanwezigen: Voor de laatste maal mag ik als raadslid het woord tot u richten. In dit geval niet over een raadsvoorstel, maar een persoonlijk woord. Het is mij een eer, het ambt van raadslid vervuld te mogen hebben. Calvijn, de reformator uit Geneve, zegt in zijn Institutie: "Het mag voor niemand twijfelachtig zijn, dat de burgerlijke macht een roeping is, niet alleen heilig voor God en wettig, maar ook zeer gewijd; en in het ganse leven der stervelingen de meest eervolle van alle". Mijnheer de voorzitter, wie ben ik dat ik dit ambt twaalf jaar heb mogen vervullen. Daarbij is het mij een reden tot dankbaarheid en verwondering dat ik hierbij mocht gaan in het voetspoor van mijn vader en van mijn grootvader, die in hun tijd, elders in den lande, ook beiden de publieke zaak mochten dienen vanuit het zuiver Staatkundig Gereformeerde Beginsel: 'Dat Gods Naam worde verheerlijkt en het welzijn van de gemeenschap worde bevorderd'. Dit beginsel is trouwens ouder dan de SGP. Het is al zesduizend jaar oud. Maar het veroudert niet. Nooit! Het heeft toekomst. Het zal zeker het eind der eeuwen delen. Moge dit ook zo zijn voor de gemeente Staphorst. Mijnheer de voorzitter, geachte aanwezigen, Staphorst is een begrip in
Nederland. Af en toe haalt onze gemeente zelfs de wereldpers. Veelal negatief.
Laatst las ik weer ergens de uitspraak: Het lijkt hier Staphorst wel
De afkeer druipt daar van af. En dat gaat niet over onderwereldactiviteiten,
rassendiscriminatie of drugsgebruik dat hier plaats zou vinden etc. Het
gaat enkel om het oplichten van een aantal kenmerken van de orthodox-christelijke
levensstijl, die door een groot aantal van onze inwoners gepraktiseerd
wordt. Om diezelfde reden blijft voor mij een pijnlijke hoofdherinnering van twaalf jaar raadslidmaatschap, het afschaffen van de vrije werkdag voor Bid- en Dankdag. Ik ervaar dat als een stukje afbraak van plaatselijk immaterieel Christelijk erfgoed, dat mij geweldig pijn blijft doen. Als ik zie op mezelf, deze voorbijgegane twaalf jaren, dan komen onwillekeurig
de woorden van het ambtsgebed naar voren. En dan rijzen eigenlijk vanzelf
de vragen: Heb ik de zaken die aan de orde waren altijd met wijsheid
beoordeeld? Ben ik altijd onpartijdig geweest? Heb ik altijd met
vrijmoedigheid het woord gevoerd? En heb ik mijn raadswerk wel
echt in afhankelijkheid gedaan, met de woorden: U bidden wij, dat Gij
ons door Uw Geest wilt leiden?
Of zijn eigen mening en politieke
berekening mijn leidsman geweest? Mijnheer de voorzitter, geachte aanwezigen, ik ga afronden: Mijn jongste schoonzuster, die op dit moment zeer ernstig ziek is, heeft op het officiele 25-jarig jubileumfeest van Hare Majesteit onze oud-vorstin Koningin Beatrix, in de Ridderzaal in 2005, haar een gecalligrafeerd couplet overhandigd, van de Christen-Jood Isaäc da Costa, met de volgende betuiging, die ik de nieuwe gemeenteraad graag meegeef voor de toekomst: 't Geheim van alle zegen, En ik eindig, als een persoonlijk woord tot u allen, met de regels uit het veertiende couplet van ons Wilhelmus: Tot God wilt u begeven, Het ga u allen wel. God zegene u. A. den Ouden terug >> |
|